Juridische aspecten
Sinds de gelijktijdige inwerkingtreding per 1 november 1984 van de Wet afbreking zwangerschap (Waz) en het daarop gebaseerde Besluit Afbreking Zwangerschap is het in Nederland onder voorwaarden niet strafbaar om een abortus provocatus uit te voeren en om dit door assisterende en voorbereidende handelingen mogelijk te maken.
Het bewust nalaten van adequate nazorg is zelfs strafbaar. Wel is de positie van de gewetensbezwaarde in de Waz goed gewaarborgd. Veel passages hieruit en de toelichting daarop door de nota van de NZR (Nederlandse Ziekenhuizen Raad) zijn verwerkt in het voorliggende artikel.
In de Wet afbreking zwangerschap, artikel 20, staat het volgende omtrent de verantwoordelijkheid van een betrokken beroepskracht:
Niemand is verplicht een vrouw een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, te geven, dan wel daaraan medewerking te verlenen.
Indien de arts gemoedsbezwaren koestert tegen het verrichten of doen verrichten van de behandeling, stelt hij de vrouw onverwijld nadat zij zich tot hem heeft gewend, daarvan in kennis.
Het eerste lid ontheft een arts niet van de verplichting om desgevraagd en indien de vrouw daartoe toestemming heeft verleend inlichtingen omtrent de toestand van de vrouw te geven aan andere artsen.
In 2003 is het Kabinet begonnen met een evaluatie van de bestaande wet. Met name de 5 dagen bedenktijd tussen het verzoek en de uitvoering van abortus provocatus staat onder kritiek van de voorstanders.
De uitkomsten van de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap zijn in november 2005 gepresenteerd. De algemene conclusie van het onderzoeksteam luidde: “…dat de Waz in het algemeen goed wordt nageleefd...” en “…dat de hulpverlening bij abortus waar nodig beschikbaar en toegankelijk is en dat tegelijkertijd de Wet ook in de praktijk bijdraagt aan de bescherming van het ongeboren kind...” Op deze conclusie valt volgens anderen (zoals Siriz) het nodige af te dingen.