Bewust afzien van voedsel en drinken
Wanneer mensen aan het einde van hun leven gekomen zijn, is er een natuurlijke vermindering van de behoefte aan eten en drinken. Het sterven dat spoedig daarop volgt, is daar de reden voor, niet het gevolg. Er is echter een trend gaande om juist dat sterven te bespoedigen door geen voedsel en drinken mee in te nemen. In hun brochure over dit onderwerp koppelen de KNMG en V&VN het bewust afzien van voedsel en drinken direct aan het kennelijke doel hiervan, n.l. om het levenseinde te bespoedigen. Hieronder wordt ook verstaan het afwijzen van eten en drinken dat wordt aangereikt. Dit houdt daarmee dus in: ook het afwijzen van kunstmatige toediening van voeding en vocht.
Omdat deze situatie steeds vaker lijkt voor te komen in de dagelijkse zorgpraktijk, is het niet ondenkbeeldig dat zorgverleners hier vaker mee geconfronteerd worden. Het is belangrijk dat er duidelijk onderscheid blijft tussen deze kunstmatige manier van levensverkorting (met als doel: levensbeëindiging) en de normale wijze van versterven, zoals die plaatsvindt tijdens het natuurlijke stervensproces.
Oorzaken van vochtonthouding
1. Natuurlijk versterven
Versterven kan worden omschreven als het natuurlijke proces van uitdrogen in de laatste levensfase. De stervende patiënt gaat steeds minder eten en drinken, omdat het lichaam daaraan geen behoefte meer heeft. Het lichaam droogt vervolgens uit, de patiënt wordt steeds suffer en slaapt tenslotte in. Dit is een gebruikelijke wijze van sterven die veelvuldig voorkomt.
Wanneer versterven op deze wijze wordt omschreven, roept dit in het algemeen geen vragen. Hooguit de vraag of iemand misschien nog kunstmatig gevoed moet worden, bijvoorbeeld door middel van een voedingssonde of infuus.
2. Bewuste vochtonthouding
Sommige artsen en organisaties wijzen op de mogelijkheid van bewuste vochtonthouding, wanneer bijvoorbeeld de patiënt een huisarts heeft die niet wil meewerken aan euthanasie. In dat geval kan de patiënt besluiten om te stoppen met eten en te drinken, waarbij hij of zij spoedig door uitdroging (dehydratie) zal overlijden.
Ook kan dit beleidsmatig bij patiënten gedaan worden: het verzorgend personeel biedt geen of onvoldoende voedsel en drinken aan. Dit moet dan wel in overleg met de patiënt vastgelegd zijn, anders kan er geen sprake zijn van formeel beleid.
Het zal duidelijk zijn dat deze bewuste, moedwillige wijze van versterven waardoor het moment van overlijden bespoedigd wordt, in tegenstelling tot het natuurlijke versterven op principiële bezwaren van christelijke hulpverleners zal stuiten.
Positiebepaling vanuit reformatorisch perspectief
1. Natuurlijk versterven
Wanneer een ernstig zieke of hoogbejaarde patiënt aangeeft geen voeding meer te kunnen verdragen, zal dit in het algemeen aanvaard moeten worden. De patiënt raakt ‘op’. In deze gevallen is het raadzaam om voorzichtig te zijn met een vocht-infuus of met een voedingssonde. Kunstmatige toediening van vocht en voeding kan er toe bijdragen dat de patiënt meer last krijgt van benauwdheid, pijn en angst. Daarmee worden de nadelen groter dan de voordelen.
Soms zijn er wel speciale dieetwensen, die strikt genomen niet goed voor de patiënt zouden zijn (bijvoorbeeld te vet of te zout), maar in deze fase gaat de wens van de patiënt boven een zogenaamde verantwoorde voeding.
2. Bewuste vochtonthouding
De bewuste keus tot versterven, omdat de huisarts niet wil meewerken aan euthanasie, wordt door christenen nadrukkelijk afgewezen. De patiënt gaat dan over zijn eigen leven beschikken, wat in strijd is met de belijdenis dat onze tijden in de hand van God liggen: Hij heeft ons in dit leven gesteld en Hij roept ons daar op Zijn tijd ook weer uit..
Tegelijk moet wel beseft worden dat de last van het ouder worden groot kan zijn. De voortdurende beperkingen, de afhankelijkheid van anderen, de ongemakken en eenzaamheid kunnen de ouderdom verzwaren. Dit vraagt om warme en intensieve zorg, zodat de patiënt zich gedragen weet, ondanks alle beperkingen en ongemakken. Het is duidelijk dat dit een geweldig appel doet op de (christelijke) naastenliefde. Het aanreiken van een beker koud water (Matth.10:42), staat symbool voor de aandacht en ondersteuning van de naaste. Soms is dat niet makkelijk als de ander afwerend staat of afwerende gebaren maakt tegen het aanbieden van vocht of voedsel. Maar het gaat er niet om, of wij een gevoel van sympathie met de ander hebben, het gaat om het gehoorzamen aan onze Leermeester en om de eerbied voor het door Hem geschonken leven. Dat hierbij soms tact en vasthoudendheid geboden zijn, is een gegeven. Dat wij daarin tekort schieten, ook.
Maar: zou God, die Zijn eigen Zoon geschonken heeft, ons dan ook niet deze dingen schenken, als wij Hem daar om vragen? (naar Rom. 8:32).
Wanneer vanuit het afdelingsbeleid opgedragen wordt om mee te werken aan het bewust onthouden van vocht om daarmee opzettelijk het levenseinde te bespoedigen, zul je kenbaar moeten maken dat je daar gewetensbezwaren tegen hebt en zodoende niet kunt meewerken aan dit beleid. Heel duidelijk komt zo openbaar dat de huidige wetgeving tegen de Bijbelse moraal ingaat.
Uitdrogen
Het is belangrijk om te beseffen dat het uitdrogingsproces bij natuurlijk versterven niet lijdensvol is. Integendeel. Een patiënt die geleidelijk uitdroogt heeft in het algemeen weinig klachten. Het geven van kunstmatig voeding en vocht kan daarentegen wel problemen oproepen, zoals benauwdheid ('vocht achter de longen', als gevolg van het infuus). Daarom is het in deze situaties beter om niet kunstmatig vocht en voeding toe te dienen, maar wel het gewone eten en drinken te stimuleren.
Kunstmatige toediening van vocht en voeding in de stervensfase, maakt van een natuurlijk (stervens)proces een ziekte die behandeld moet worden. Dit miskent het karakter van het sterven, en suggereert dat er 'genezing' (uitstel/afstel) van het sterven geboden moet worden.
De situatie is totaal anders wanneer een ernstig zieke een longontsteking krijgt. Tijdelijke vochttoediening, in combinatie met het geven van een antibioticum, kan dan zinvol zijn. In die gevallen is het inbrengen van een infuus soms noodzakelijk. Datzelfde geldt wanneer de patiënt een CVA (beroerte) krijgt of andere ziekte oploopt. Tijdelijke vochttoediening kan iemand door de moeilijke fase (ziekte) heen helpen.
Wanneer iemand tijdens de laatste levensfase dorst aangeeft kan dit het beste worden bestreden door kleine slokjes te drinken te geven of door de lippen met een washandje of gaasje vochtig te houden. Dan verdwijnen de dorstgevoelens.
Begripsverwarring
Soms veroorzaken medewerkers van ziekenhuizen op dit punt verwarring door snel het woord ‘uitgedroogd’ in de mond te nemen. Als een oudere in een ziekenhuis wordt opgenomen, blijkt soms uit bloedonderzoek dat de nierfunctie achteruit is gegaan. Door iemand weer extra vocht te geven, bijvoorbeeld via een infuus, kan de nierfunctie verbeteren. Als de patiënt of de familie vervolgens hoort ‘uw moeder was uitgedroogd’, wordt soms ontstemd naar het verpleeg- of verzorgingshuis gekeken (waar moeder woonde), omdat ze haar te weinig drinken zouden aanbieden.
Dat laatste kan natuurlijk een terecht verwijt zijn, maar soms is de patiënt zelf de oorzaak van dit probleem. Hij of zij wil niet meer drinken omdat het lichaam er niet om vraagt. Het infuus, dat de patiënt in het ziekenhuis heeft gekregen, vormt dan slechts een tijdelijke oplossing. Eigenlijk is het geen echte oplossing, maar slechts het maskeren van het probleem, want zodra het infuus wordt verwijderd, zal de nierfunctie geleidelijk weer verslechteren. In die gevallen blijft het belangrijk om voldoende eten en drinken aan te bieden, maar tenslotte zal geaccepteerd moeten worden dat iemand te weinig eet of drinkt. Dan overlijdt de patiënt niet omdat hij of zij te weinig drinkt, maar drinkt hij of zij te weinig omdat het lichaam ‘op’ is.
Commentaar op de Richtlijn KNMG/V&VN aangaande afzien van eten en drinken.
De principiële bezwaren tegen dit bewust op de dood aansturende beleid zijn hierboven al duidelijk gemaakt. Toch zijn er nog enige aspecten die genoemd moeten worden:
- het aanbieden van eten/drinken wordt gelijk gesteld met het aanbieden van een behandeling (die ook straffeloos geweigerd mag worden);
- het klassieke Hippocratische grondbeginsel van ‘weldoen en niet schaden’ wordt willens en wetens verlaten.
- het meewerken aan dit bewust levensverkortende beleid wordt als normaal beschouwd (niet als hulp bij zelfdoding!), het weigeren hiervan als afwijkend. Met andere woorden: de weigering van medewerking aan dit beleid wordt uitsluitend geaccepteerd met een beroep op een uitzonderingsclausule, zoals gewetensbezwaren (artikel 3.2.11 CAO Ziekenhuizen, artikel 3.10 CAO Gehandicaptenzorg, artikel 4.1 CAO GGZ, artikel 2.5 Nationale Beroepscode).
- omdat het ‘meewerken aan’ als norm wordt gepropageerd, zou de gewetens- bezwaarde werknemer actief deze zorgtaak moeten overdragen aan een niet-bezwaarde collega. Dit gaat echter tegen het geweten in: er wordt op deze manier toch zorggedragen voor de continuïteit van het beleid. De werknemer geeft de taak terug aan de leidinggevende zodat er geen medewerking wordt verleend aan deze opzettelijke levensverkorting. Het mag duidelijk zijn dat in feite de grenzen van de ‘burgerlijke gehoorzaamheid’ van de gewetensbezwaarde zorgverlener worden overschreden: zowel de professionele als de principiële zorgplicht (basiszorg en naastenliefde) zouden verzaakt moeten worden. Dit is in redelijkheid teveel gevraagd.
- Het is buitengewoon jammer dat dit beleid door KNMG en V&VN tot ‘normaal medisch- en zorgbeleid’ is verheven. Het is een uitvloeisel van het zelfbeschikkingsrecht waarbij de mens zijn eigen normen stelt.