Terug naar Orgaan- en weefseldonatie

Bijbelse visie

Mensvisie

Onder behoudende christenen heerst de visie dat een mens schepsel van God is. Dat betekent dat het menselijk lichaam geen toevallige verzameling onderdelen die na de dood van die persoon vrij uit te nemen en her te gebruiken zijn. Daarnaast betekent het schepsel-zijn dat uiteindelijk de Schepper eigenaar is van het lichaam. Behoudende christenen zullen minder geneigd zijn om te zeggen dat de persoon zelf eigenaar is van zijn lichaam (zelfbeschikking), nog veel minder dat de gemeenschap of zelfs de staat dat is. Ook het overleden lichaam behoort aan de Schepper toe. Op basis hiervan worden overigens verschillende afwegingen gemaakt: de een meent dat de mens het lichaam slechts in bruikleen had van de Schepper en orgaandonatie dus logisch is; anderen menen dat het geschapen karakter vergaand respect voor de lichamelijke integriteit van de overledene betekent en wijzen op grond daarvan orgaandonatie af.
Daarnaast leeft er ook nogal eens moeite met de definitie van (hersen)dood, omdat men stelt dat de mens meer is dan zijn hersenen.

Naastenliefde?

Er zijn mensen die op grond van het Bijbelse liefdegebod (Matt. 22:37-39) concluderen dat het afstaan van organen na het leven geboden is als daad van naastenliefde. Dit klinkt logischer dan het is: naastenliefde is, wil het liefde kunnen heten, een vrijwillige daad. Al zal er ook geregeld sprake zijn van plichtsgevoel, de daad van naastenliefde zelf is doorgaans vrij. Het is daarmee twijfelachtig of orgaandonatie na het leven ook onder het begrip naastenliefde kan vallen. Daarnaast heeft naastenliefde doorgaans het karakter van een offer: het kost iets, bijvoorbeeld moeite, tijd of geld. Je hebt voor die ander iets over. Maar welk offer brengt iemand als organen uit zijn lichaam worden uitgenomen, geheel buiten diens bewustzijn? Eerder kan gesteld worden dat juist de nabestaanden een offer brengen: een geforceerd rouwproces doordat men het niet of nauwelijks meemaakt dat de stervende de laatste adem uitblaast (zie hieronder bij tijd om te sterven).
Een donatie die steeds meer terrein wint, is de zgn. Samaritaanse donatie, zo genoemd naar de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:25-37). Hierbij wordt tijdens het leven een nier afgestaan aan een naaste, doorgaans een familielid. Het mag duidelijk zijn dat dit zeker onder het begrip naastenliefde valt.

Donorregistratie actueel

In de nieuwe donorwet (juli 2020) wordt uitgegaan van ‘geen bezwaar’ tegen orgaandonatie door een overledene, wanneer deze geen keuze heeft aangegeven in het donorregister.

Behoudende christenen hebben doorgaans bezwaren tegen de wijze waarop de staat de lichamelijke integriteit van overledenen respecteert, maar zich de lichamen toe-eigent tenzij daartegen expliciet bezwaar is gemaakt. Het is van belang dat de initiatiefnemer voor de nieuwe donorwet heeft benadrukt dat de wens van nabestaanden door artsen nadrukkelijk zal worden meegewogen.

Rondom hersendood

Een ogenschijnlijk levend persoon, gezonde kleur, goede bloeddruk en hartslag, weliswaar beademd maar geen hersenfunctie: is hij dood? En, hoe zit het met zijn ziel? De stelling dat die niet meer in het lichaam aanwezig is, zou het bestaan van de ziel (uitsluitend) afhankelijk maken van de hersenfunctie. Dat is niet te rijmen met de aanname (door een deel van de christenen) dat reeds bij de conceptie de mens compleet mens is, met lichaam, geest én ziel. Deze overwegingen maken het fenomeen ‘hersendood’ voor christelijke familieleden soms nog moeilijker dan het voor andere familieleden al is. Dit dilemma komt het scherpst naar voren bij donatieprocedures waarvoor een hersendode maar ‘ fysiek gezonde’ patiënt nodig is.

Tijd om te sterven

Buiten de emoties die een rol spelen bij (het constateren van) het intreden van de dood, zijn ook zeer persoonlijke overtuigingen en gevoelens aan de orde ten aanzien van een eventueel geloof in een leven na de dood. Zo’n geloof geeft een extra, of in ieder geval andere, lading aan het respect voor het stervensproces en de dood die daarop volgt. Veel christenen zien de dood als laatste vijand (naar aanleiding van 1 Kor. 15:26, al gaat die tekst vooral over de overwinning van Christus over de dood). Daaraan gepaard gaat vaak een zekere schroom of huiver. Vandaar dat men een voorkeur heeft voor een ‘non-directief’ stervensproces: een niet-planbare zaak, waar geen invloed op uit te oefenen is, maar die zijn eigen ritme kent. Er is een tijd om te sterven, en die tijd moet er ook voor genomen worden. Bij orgaandonatie is in wezen die tijd er nauwelijks, en wordt het rouwproces geforceerd: enkele minuten nadat de laatste adem wordt uitgeblazen (bij de non-heartbeating procedure) wordt de overledene weggereden naar de operatiekamer. Bij een hersendode ligt dit nog veel gevoeliger: de ‘overledene’ wordt weggereden terwijl hij/zij in een redelijk goede conditie verkeert, goede bloeddruk, zuurstofsaturatie, hartfunctie, gezonde kleur en goede lichaamstemperatuur heeft. Enige tijd later komt de overledene terug van de operatiekamer en is ‘echt overleden’: een wit/gele gelaatskleur, geen ademhaling, geen hartslag, geen bloeddruk, lichaam voelt koud aan. Juist het contrast in aanblik en functioneren, het contrast tussen leven en dood, maakt het moeilijk om te verwerken.

Ten slotte

Veel van bovenstaande aspecten leiden er toe dat nogal wat mensen huiverig staan tegenover orgaandonatie. Anderen mensen betrekken Gods Schepper-zijn ook op een andere manier in deze kwestie: Hij heeft ook de ander geschapen, die gediend kan zijn met een orgaan van de overledene. Ook dat is een daad van respect, en zelfs liefde, ten opzichte van de Gever van het leven.
Onder mensen die orgaandonatie afwijzen, wordt doorgaans toch het afstaan van een nier aan een ziek familielid of aan een onbekende positief geduid als een daad van naastenliefde. Een groot verschil hierbij vormt uiteraard het feit dat de donor nog in leven is Hoewel het ook hier om een ‘onnatuurlijk’ gebeuren gaat, overheerst de waardering. Toch zijn ook hier bezwaren denkbaar: het gebruiken van een orgaan als vervangingsonderdeel zou blijk kunnen geven van een mechanisch mensbeeld (als was de mens een machine waarvan een onderdeel vervangen wordt); het levenslang gebruik van immuno-suppressiva (afstotingsonderdrukkende medicijnen) ondermijnt de natuurlijke weerstand. Toch wegen deze bezwaren doorgaans lichter dan het grote voordeel dat de ontvanger van de nier een sterk verbeterd levensperspectief krijgt. Dit wordt gezien als het offer dat nu eenmaal met naastenliefde gegeven is. Acceptatie van bovenstaande aspecten maakt dan ook dat de houding ten opzichte van andere vormen van orgaandonatie doorgaans ook positiever wordt.