Terminale pijnbestrijding
Mensen die, met name om principiële redenen, euthanasie afwijzen, staan vaak wantrouwend tegenover terminale pijnbestrijding. Dat is op zich begrijpelijk: maar al te vaak zijn onder het mom van pijnbestrijding aan een patiënt opklimmende doses morfine gegeven, om zo uiteindelijk de patiënt ‘uit zijn lijden te verlossen’. Dat hierbij de communicatie met de patiënt en/of diens familie van bijzonder groot belang is spreekt voor zich.
Het vraagt uiterste zorgvuldigheid om duidelijk te maken wat terminale pijnbestrijding inhoudt en op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven. Dit om te voorkomen dat er misverstanden en wantrouwen ontstaat over deze laatste levensfase. Vragen die hierbij spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre moet een eventueel levensverkortend effect worden geaccepteerd (wat niet als zodanig is bedoeld, maar als bijwerking kan optreden)? Daar tegenover staat de consequentie van het bewust niet toepassen van middelen en/of technieken die het lijden verzachten.
Het kan nooit zo zijn dat de mens zelf een beslissing neemt over de tijd en wijze waarop het leven van de patiënt beëindigd moet worden. Het zou echter betreurenswaardig zijn als uit angst voor misbruik het correcte gebruik van pijnbestrijding in het terminale stadium onvoldoende zou plaatsvinden.
Het is dus nodig om onderscheid te krijgen tussen terminale pijnbestrijding en euthanasie. Het is zaak om hierin duidelijk te zijn en het goede gesprek te voeren met de arts, de patiënt/familie en de verpleegkundige/verzorgende in de afwegingen die ten grondslag liggen aan het toepassen van de diverse middelen of technieken.
Begripsverwarring
Op strikt reglementaire gronden is er zoals gezegd duidelijk onderscheid tussen een, volgens een protocol uitgevoerde, euthanasie waarbij de dood van de patiënt het einddoel is, en een behandeling die er op is gericht om de pijn van een terminale patiënt te verzachten.
Minder duidelijk wordt het wanneer niet openlijk gekozen wordt voor euthanasie maar, via een beleid dat ten onrechte wordt aangeduid met termineren of abstineren, aangestuurd wordt op doelbewuste levensbeëindiging door middel van geleidelijke overdosering met morfine, al dan niet in combinatie met slaapmiddelen.
Vaak wordt deze gang van zaken ingegeven doordat deze procedure nauwelijks overleg vraagt of door het feit dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen van euthanasie kan worden voldaan en er dus, als het leven van de patiënt bewust wordt beëindigd, sprake is van een strafbaar feit.
Diverse vormen van pijnbestrijding
Voor de bestrijding van pijn zijn er diverse mogelijkheden, waarvan medicijnen de meest voorkomende zijn. Bij lichte pijn wordt gestart met paracetamol of met onstekingsremmers. Zijn deze medicijnen niet toereikend, dan wordt de medicatie aangevuld met zwakwerkende opioïden, opgevolgd door eventueel sterkere opioïden.
Toch hoeft terminale pijnbestrijding niet beperkt te blijven tot medicatie. Er kunnen op een selectieve wijze door anesthesiologen zenuwblokkades worden verricht, en medicijnen via een epidurale/spinale catheter (rond het ruggemerg) worden toegediend. Ook kan soms door een kleine operatieve ingreep verlichting worden verkregen bij bijvoorbeeld een dreigende darmverstopping, of wordt bij een langzame afsluiting van de luchtweg een stent geplaatst om zo een dreigende verstikking af te wenden. Deze palliatieve ingrepen werken niet genezend, maar kunnen wel verlichting geven. Deze ingrepen vormen niet zozeer dilemma's die gewetensbezwaren kunnen veroorzaken.
Daarnaast kunnen zogeheten aanvullende zorgvormen ingezet worden. Die zijn vooral gericht op het welbevinden van de patiënt, en kunnen het algehele gevoel van ontspanning en comfort bevorderen. Denk hierbij aan ontspanningsoefeningen en massages.
Tot slot is ‘menselijke aandacht’ belangrijk. Persoonlijk contact is belangrijk, maar ook pastorale aandacht, gesprekken met een wijkouderling, pastoraal werker of dominee.
Tenslotte
Het hanteren van duidelijke uitgangspunten bij terminale pijnbestrijding heeft tot gevolg dat er vooraf duidelijkheid is voor zorgverleners, de patiënt en zijn naasten over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan door de instelling.
Overigens is het wel gewenst dat, als er in een instelling een beleid wordt gevoerd waarbij euthanasie niet absoluut wordt afgewezen, de euthanasie uitsluitend plaats vindt volgens een protocol hetwelk door de Ethische Commissie is getoetst op juridische, medische en verpleegkundige implicaties, en waarbij de positie van gewetensbezwaarden geborgd is. Hierdoor wordt voorkomen dat zorgverleners die (principieel) tegenstander zijn van euthanasie, ongewild en onbedoeld bij de voorbereiding tot uitvoering betrokken raken.